Waarmee kunnen we u helpen?

-

Beloning voor onbetaald werk in erfenis

Onbetaald werken in het bedrijf van ouders, kan alsnog voor een forse ‘rekening’ zorgen. Op 14 april 2023 is een conclusie van de Procureur Generaal bij de Hoge Raad gepubliceerd. Deze conclusie gaat over artikel 4:36 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat een kind, stiefkind, pleegkind, behuwd kind of kleinkind van de erflater dat in diens huishouding, of in het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf, gedurende zijn meerderjarigheid arbeid heeft verricht zonder een voor die arbeid passende beloning te ontvangen, aanspraak kan maken op een som ineens, strekkend tot een billijke vergoeding.

In de zaak gaat het over het toekennen van een billijke vergoeding voor onbetaalde arbeid in het verleden. Een situatie die vaak voorkomt, wanneer een zoon of dochter in het bedrijf van ouders werkt en één van de ouders komt te overlijden. Een erfgenaam maakt aanspraak op een som ineens wegens verrichte werkzaamheden, die hij in het verleden onbetaald heeft verricht in het boerenbedrijf van zijn vader, de erflater. De wet (artikel 4:36 BW) bepaalt dat een kind in dat geval aanspraak kan maken op een som ineens. Het moet een billijke vergoeding zijn, gerelateerd aan de verrichtte werkzaamheden. Het bedrag wordt bepaald door de werkzaamheden te waarderen en daarvoor een passende beloning te berekenen. Van die beloning worden de door het kind gedurende die periode genoten voordelen afgetrokken. Verder moet op de berekende som bedragen worden afgetrokken, die het kind van de erflater heeft gekregen, voorzover die reeds als een beloning voor zijn werkzaamheden kunnen worden beschouwd.

Het gaat dus over de situatie dat één van de erfgenamen/het kind nog recht heeft op een beloning. Dat kind heeft dan een vordering op de mede-erfgenamen. Dat zijn vaak de andere kinderen, oftewel broers en zussen. Belangrijk is dat de belanghebbende uiterlijk negen maanden na het overlijden van de erflater aan zijn mede-erfgenamen laat weten de som ineens te willen ontvangen. Gebeurt dat niet, dan is het recht om nog een beroep op artikel 4:36 BW te kunnen doen vervallen.

In het berechte geval ging het om werkzaamheden die verricht zijn in de periode 1976 tot 1986. Normaal gesproken zijn vorderingen dan verjaard, omdat er meer dan twintig jaar nadien is verstreken. De wetgever heeft in dit geval echter uit billijkheidsoverwegingen bepaald dat een kind recht heeft op een vergoeding van zijn werkzaamheden, omdat de erflater niet heeft betaald.

Kortom, het kind heeft recht op een billijke vergoeding voor de arbeid minus de door hem genoten voordelen als hij gedurende zijn meerderjarigheid arbeid heeft verricht zonder een voor die arbeid passende beloning te ontvangen.

Vragen?

Heeft u vragen over het voorgaande, wilt u weten of er in uw geval een beroep op artikel 4:36 BW kan worden gedaan, neemt u dan gerust contact met ons op. Onze erfrechtspecialisten helpen u graag verder.

Kim Dijksauteur:
Kim Dijks-Bouwknegt
kdijks@benthemgratama.nl
+31 (0)6 220 741 40

 

Dineke Buysrogge

auteur:
Dineke Buysrogge
dpmbuysrogge@benthemgratama.nl
+31 (0)6 574 566 18

U gebruikt een verouderde browser van Internet Explorer die niet meer wordt ondersteund. Voor optimale prestaties raden wij u aan om een nieuwere browser te downloaden. Hiervoor verwijzen wij u door naar:

browsehappy.com sluiten