Eén van de regels van het faillissementsrecht is de regel dat de faillissementsboedel vanaf de dag van de faillietverklaring in beginsel onveranderlijk wordt: de faillissementsboedel wordt gefixeerd. Het fixatiebeginsel is onder andere in de artikelen 20, 23 en 24 Faillissementswet uitgewerkt. Zo bepaalt art. 23 Fw dat de schuldenaar vanaf de dag van de faillietverklaring het beheer en de beschikking over zijn vermogen verliest. De schuldenaar is daardoor niet meer bevoegd om ten laste van zijn vermogen betalingen te laten verrichten. Dit heeft ook tot gevolg dat de bank dergelijke opdrachten niet meer bevoegd kan uitvoeren.
Toch gebeurt het met enige regelmaat dat de bank tijdens faillissement een betalingsopdracht van de schuldenaar uitvoert. Zo ook in de casus die aan het arrest JPR/ Gunning q.q. ten grondslag ligt. De Hoge Raad overwoog dat de curator het betaalde van de schuldeiser kon terugvorderen. In JPR/Gunning q.q. had de rekening van de failliet op datum faillissement een positief saldo. Terugvordering ligt dan in de rede omdat het voor uitdeling beschikbare vermogen van de schuldenaar door de betaling is afgenomen.
Bleiswijk Boeketservice B.V. was lid van coöperatie Royal FloraHolland U.A.. Bleiswijk Boeketservice zette een deel van haar productie af via Royal FloraHolland en huurde een bedrijfsruimte van de coöperatie. Op 2 oktober 2012 is Bleiswijk Boeketservice in staat van faillissement verklaard. Op die datum had de rekening een negatief saldo. Een dag later is vanaf de rekening van Bleiswijk Boeketservice een betaling van € 4.518,09 aan Royal FloraHolland verricht. Volgens de bank kon deze betaling niet meer gestorneerd worden.
De curator stelt dat de betaling in strijd is met art. 23 Fw en vordert terugbetaling van het bedrag van € 4.518,09 van Royal FloraHolland. Volgens de coöperatie kan de curator het bedrag niet van haar terugvorderen, omdat het vermogen van Bleiswijk Boeketservice door de betaling niet is geraakt.
Van een in strijd met art. 23 Fw verrichtte beschikkingshandeling is volgens de kantonrechter geen sprake. De betaling is namelijk geen handeling die het onder het faillissement vallende vermogen raakt. De kantonrechter wijst de vordering van de curator af.
Het hof acht de betaling wel in strijd met art. 23 FW. Het mede aan dit artikel ten grondslag liggende fixatiebeginsel heeft volgens het hof een bredere strekking dan alleen het verlies van beheers- en beschikkingsbevoegdheid van de schuldenaar. Het fixatiebeginsel strekt er volgens het hof ook toe dat de rechtspositie van een schuldeiser na het faillissement niet meer te zijner gunste mag worden gewijzigd. De betaling is volgens het hof bovendien in strijd met het beginsel van gelijkheid van schuldeisers. Het hof veroordeelt Royal FloraHolland alsnog tot terugbetaling aan de curator. Royal FloraHolland heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad overweegt dat de curator hetgeen tijdens faillissement aan een schuldeiser is betaald, slechts op grond van art. 23 Fw kan terugvorderen als die betaling resulteert in een vermindering van het actief van de boedel, dan wel in een vermeerdering van het passief van de boedel. In dit geval heeft de betaling volgens de Hoge Raad niet geresulteerd in een vermindering van het actief van de boedel, omdat de rekening bij het intreden van het faillissement al een negatief saldo vertoonde. Evenmin heeft die betaling geresulteerd in een vermeerdering van het passief van de boedel.
Weliswaar is door de betaling de schuld van Bleiswijk Boeketservice jegens de bank toegenomen, maar voor deze schuld is de boedel niet aansprakelijk. Van een vermeerdering van het passief van de boedel is dan ook geen sprake.
Het fixatiebeginsel en art. 23 Fw bieden dus geen grondslag voor toewijzing van de vordering van de curator. Toewijzing van de vordering van de curator kan evenmin steunen op een ontoelaatbare doorbreking van het beginsel van gelijkheid van schuldeisers. Dit beginsel ziet slechts op de gelijke behandeling waarop schuldeisers aanspraak hebben bij de voldoening van hun vorderingen uit (de opbrengst van) de goederen van de schuldenaar. Omdat de betaling aan Royal FloraHolland niet heeft plaatsgevonden uit een actief van de boedel is daardoor geen aanspraak op de boedel ontstaan. Van een ontoelaatbare doorbreking van het beginsel van gelijkheid van schuldeisers is in dit geval dan ook geen sprake. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en bekrachtigt het eerdere vonnis van de kantonrechter.
Niet iedere girale betaling die tijdens het faillissement wordt uitgevoerd, kan de curator van de schuldeiser terugvorderen. Zo kan de curator de betaling niet terugvorderen als de rekening van de failliet op datum faillissement al een negatief saldo vertoonde. Dit betekent nog niet dat de schuldeiser de betaling altijd mag houden. Zo kan ik mij voorstellen dat de bank de betaling wel met succes van de schuldeiser zou kunnen terugvorderen.
Heeft u vragen over girale betalingen na datum faillissement? Neem gerust contact op met ons team Onderneming & Organisatie. Wij helpen u graag verder.
auteur:
Elsa Bruggink
ebruggink@benthemgratama.nl
+31 (0)6 107 165 32