In december 2015 heeft de Hoge Raad in een prejudiciële beslissing voor het eerst geoordeeld dat de curator is aan te merken als belanghebbende in de zin van art. 10 lid 1 Faillissementswet. Dit houdt in dat de curator verzet kan instellen tegen de faillietverklaring van de rechtspersoon waarvan hij tot curator is aangesteld. Deze nieuwe zienswijze van de Hoge Raad kan financiële gevolgen hebben voor bestuurders van rechtspersonen die een eigen faillissement willen aanvragen.
De faillissementswet bepaalt dat elke belanghebbende het recht heeft gedurende acht dagen verzet in te stellen tegen de faillietverklaring. Welke personen precies aangemerkt worden als belanghebbende is echter niet in de faillissementswet opgenomen. In het arrest van 18 december 2015 heeft de Hoge Raad voor het eerst bepaald dat de aangestelde curator ook tot deze groep behoort.
De aangestelde curator wordt door de Hoge Raad als belanghebbende aangemerkt wanneer de rechtspersoon die op eigen aangifte failliet is verklaard, nagenoeg geen activa bezit en baten in de toekomst ook niet te verkrijgen of verwachten zijn. Kort samengevat zijn dit de gevallen waarin er sprake is van een lege boedel. De curator is in een dergelijk geval belanghebbende omdat hij door zijn aanstelling in feite wordt verplicht werkzaamheden te verrichten zonder vergoeding voor de gemaakte kosten. Daarnaast hebben ook schuldeisers geen baat bij het laten voortduren van een faillissement wanneer de faillissementsboedel leeg is. Wanneer er geen baten in de toekomst te verwachten zijn, ligt er ook voor deze groep geen uitkering in het verschiet.
Wanneer een rechtspersoon ondanks het feit dat er geen baten te verwachten zijn, toch zijn eigen faillissement aanvraagt, maakt de rechtspersoon volgens het oordeel van de Hoge Raad misbruik van zijn bevoegdheid tot het doen van een eigen aangifte.
In het geval van een lege boedel dient het bestuur volgens de Hoge Raad over te gaan tot ontbinding van de rechtspersoon op grond van art. 2:19 Burgerlijk Wetboek, in plaats van een eigen faillissement aan te vragen.
In de onderhavige zaak heeft de curator verzocht de bestuurder van de rechtspersoon in de proces- en faillissementskosten te veroordelen. De Hoge Raad heeft hierover geoordeeld dat het doen van een eigen aangifte een handeling is van de rechtspersoon zelf en niet van haar bestuur. Voor een kostenveroordeling moeten daarom door de curator bijkomende feiten en omstandigheden bewezen worden waaruit blijkt dat het bestuur van de rechtspersoon een verwijt kan worden gemaakt.
Uit de praktijk moet nog blijken wanneer voldoende bijkomende feiten en omstandigheden zijn bewezen voor verwijtbaar gedrag en aansprakelijkheid van het bestuur. Voor bestuurders is van belang dat er door dit oordeel van de Hoge Raad wel een mogelijkheid voor de curator ontstaat om het bestuur van de rechtspersoon aan te spreken voor de proces- en faillissementskosten.
Bestuurders kunnen daarom beter onzekerheid over een eventuele proces- en faillissementskostenveroordeling voorkomen en bij een (te verwachten) lege boedel overgaan tot ontbinding van de rechtspersoon.
Hebt u vragen over het herstelkader of wilt u weten of u mogelijk in aanmerking komt voor een vergoeding, neem dan gerust contact met ons op.
Auteur: Mr. M.B. (Marjet) Dikkeschei