Bij de verkoop van roerende zaken wordt veelvuldig gebruik gemaakt van een eigendomsvoorbehoud indien de koopprijs niet direct wordt betaald. Vanuit het perspectief van de verkoper is dat uiteraard begrijpelijk. Hij verkoopt en levert een roerende zaak, zonder dat hij nog betaald heeft gekregen. Om toch nog enige zekerheid te hebben, bedingt de verkoper een eigendomsvoorbehoud: zolang er niet is betaald, blijft de verkoper eigenaar van de betreffende roerende zaak.
Ondanks het eigendomsvoorbehoud kan de koper feitelijk al wel beschikken over de roerende zaak en deze ook gebruiken. Een vraag die voor de financieringspraktijk interessant is, is of de koper ook in juridische zin over de roerende zaak kan beschikken. Want als dat het geval is, dan kan de koper al een pandrecht vestigen op die roerende zaak, terwijl hij nog geen eigenaar is.
Op 3 juni jl. heeft de Hoge Raad beslist dat zowel de verkoper als de koper voorwaardelijk eigenaar zijn van een roerende zaak die onder eigendomsvoorbehoud wordt geleverd:
Zowel de verkoper als de koper kunnen een pandrecht op de roerende zaak vestigen, echter voor dat pandrecht geldt wel dezelfde ontbindende of opschortende voorwaarde.
Zodra de koopprijs wordt betaald, verliest de verkoper zijn eigendomsrecht, wordt de koper onvoorwaardelijk eigenaar en komt er op datzelfde moment een rechtsgeldig pandrecht op de roerende zaak tot stand.
Wat is nu het gevolg van deze uitspraak van de Hoge Raad? Zoals hiervoor al werd opgemerkt, is de uitspraak van de Hoge Raad vooral van belang voor de financieringspraktijk, omdat de positie van de financier (in veel gevallen de bank) door deze uitspraak verder wordt versterkt. Een voorbeeld om dit te verduidelijken.
X heeft een financiering bij de bank en in verband daarmee is ten behoeve van de bank een pandrecht gevestigd op alle huidige en toekomstige roerende zaken die X in eigendom heeft of nog zal krijgen. X koopt een machine op afbetaling, die onder eigendomsvoorbehoud wordt geleverd. Na enige tijd gaat X failliet, terwijl de koopprijs voor de machine nog niet volledig is betaald.
Wie heeft er nu recht op de machine of de opbrengst ervan?
Vóór de uitspraak van de Hoge Raad was het antwoord waarschijnlijk geweest dat de bank geen pandrecht op de machine had en de curator van X de machine kon verkopen. De opbrengst zou dan ten goede komen aan alle crediteuren van X.
Na de uitspraak van de Hoge Raad is dat niet meer het geval. De koopprijs van de machine is nog niet volledig betaald, zodat X voorwaardelijk eigenaar is van de machine onder de opschortende voorwaarde dat de koopprijs volledig wordt betaald. Ten behoeve van de bank is wel een pandrecht op de machine gevestigd, echter daarvoor geldt wel dezelfde opschortende voorwaarde.
Als er nog maar een gering deel van de koopprijs hoeft te worden betaald, kan de bank er voor kiezen – ook nadat het faillissement van X is uitgesproken – de resterende koopprijs van de machine zelf te voldoen. Als gevolg daarvan wordt X onvoorwaardelijk eigenaar van de machine en krijgt de bank een onvoorwaardelijk pandrecht op de machine. De bank kan vervolgens haar pandrecht uitoefenen door de machine te verkopen en zich op de opbrengst te verhalen. De andere crediteuren van X ontvangen in dat geval niets.
De bank zal uiteraard alleen het restant van de koopprijs voldoen als zij ervan overtuigd is dat de waarde van de machine hoger is dan het restant van de koopprijs.
Situaties zoals in dit voorbeeld komen in de praktijk regelmatig voor. In een aantal gevallen is deze situatie ook aan de orde bij financial leasecontracten. Zoals gezegd, betekent de uitspraak van de Hoge Raad voor financiers een verdere versterking van hun positie.
Hebt u vragen naar aanleiding van dit onderwerp? Of u nu verkoper, koper of financier bent, wij verkennen graag met u de mogelijkheden.
Auteur: mr. M.A. (Martijn) Kerkdijk
E-mail: makerkdijk@benthemgratama.nl
Tel: 038 – 4280088