Een ongeluk zit in een klein hoekje. Zo kan het werken met machines en gevaarlijke stoffen leiden tot gezondheidsschade als de werkgever niet de juiste maatregelen treft. Ook de arbeidsomstandigheden kunnen leiden tot gezondheidsschade. Als een werknemer dagelijks met gevaarlijke machines werkt, kan dat onvoorzichtigheid in de hand werken. Is de werkgever altijd en volledig voor de schade aansprakelijk? En wie krijgt de bewijslast? Hierover gingen twee recente arresten van de Hoge Raad.
De werkgever is niet in alle gevallen aansprakelijk; er is geen zogeheten “risicoaansprakelijkheid”. De wet bepaalt in artikel 7:658 BW echter dat de werkgever een verregaande zorgplicht heeft om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Komt de werkgever deze zorgplicht niet of onvoldoende na en ontstaat de gezondheidsschade door deze nalatigheid, dan is de werkgever aansprakelijk. Uitzondering hierop is de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan opzet of bewuste roekeloosheid.
Ook uit de rechtspraak blijkt dat op de werkgever een zware zorgplicht rust ter voorkoming van gezondheidsschade. De werkgever moet alle maatregelen nemen “die redelijkerwijs nodig zijn” om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Dit betekent niet alleen dat de werkgever de nodige veiligheidsmaatregelen in acht moet nemen, maar ook dat hij de werknemers goed moet instrueren. Het regelmatig herhalen van de instructies en toezicht houden op naleving van de instructies behoren tot de zorgplicht van de werkgever. Bovendien wordt van de werkgever verlangd dat hij regelmatig waarschuwt voor gevaren, tenzij het om een dagelijks en algemeen bekend gevaar gaat.
Het eerste arrest van de Hoge Raad (LJN: BZ1721) betreft een schilder die tijdens zijn werk is blootgesteld aan verfdampen. De werknemer kreeg kanker waaraan hij is overleden. De nabestaanden stelden de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW.
De nabestaanden van de werknemer hebben gesteld dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan gevaarlijke stoffen en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen. Indien de werkgever heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om de schade te voorkomen, en dus zijn zorgplicht heeft geschonden, dan moet er van worden uitgegaan dat de schade – vermoedelijk – is veroorzaakt door de werkzaamheden. De werkgever moet in dat geval bewijzen dat er geen verband is wil hij de aansprakelijkheid voorkomen. Dit wordt ook wel de omkering van de bewijslast genoemd.
De werkgever stelde zich op het standpunt dat er pas reden voor de omkering van de bewijslast is indien er een reële kans bestaat dat er een verband is tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden. De blootstelling aan verfdampen was daarvoor volgens hem te gering geweest. Bovendien vond hij dat de werknemer zelf ook voor een deel aansprakelijk was. Het Gerechtshof gaf de werkgever hierin geen gelijk. De Hoge Raad volgde de werkgever wel: als het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is, dan is er geen “vermoeden” dat de schade is veroorzaakt door het schenden van de zorgplicht. In dat geval wordt de bewijslast dus niet omgedraaid. De werkgever kan overigens ook gedeeltelijk aansprakelijk zijn als bepaalde omstandigheden aan de werknemer worden toegerekend (roken, genetische aanleg, veroudering en van buiten komende oorzaken). Als een deel van de schade aan de werknemer moet worden toegerekend, dan moet de werkgever dit wel goed onderbouwen.
Het tweede arrest van de Hoge Raad (LJN: BZ1717) betreft een beeldschermmedewerkster die RSI-klachten ontwikkelde en hierdoor arbeidsongeschikt raakte. Ook in deze zaak is de werkgever aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW.
De problemen zouden zijn ontstaan door een combinatie van de aard van de werkzaamheden (veel beeldschermwerk), slechte ergonomische omstandigheden, een hoge werkdruk en een slechte werksfeer. Het Gerechtshof had het verband tussen het schenden van de zorgplicht en de gezondheidschade gebaseerd op een enkel deskundigenrapport. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit rapport te veel onduidelijkheden liet bestaan over de aard van de klachten en het ontstaan van de RSI. Ook een tweede rapport bood op grond van een enkele verwijzing naar de “op kennis, ervaring en intuïtie gebaseerde schatting” van de deskundige te weinig aanknopingspunten om het verband aan te nemen tussen het schenden van de veiligheidsnorm door de werkgever (vooral te lange duur van beeldschermwerk en te weinig andere werkzaamheden) en de opgetreden RSI-klachten. De Hoge Raad oordeelde dan ook dat het Gerechtshof op basis van die rapporten de bewijslast niet had mogen omkeren.
Ook in deze zaak besliste de Hoge Raad dat de werkgever niet aansprakelijk is voor de gezondheidsschade voor zover deze is veroorzaakt door de omstandigheden die in de risicosfeer van de werknemer liggen.
Het Gerechtshof had in beide zaken niet goed geoordeeld. De zaken zijn verwezen naar een ander Gerechtshof die de zaken verder gaat behandelen.
De Hoge Raad bevestigt in deze arresten dat op de werkgever een zware zorgplicht rust om schade bij de uitoefening van de werkzaamheden te voorkomen. Als een werknemer stelt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en dit ook aannemelijk maakt, dan wordt het verband tussen de werkzaamheden en de gezondheidsschade aangenomen indien de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Dit verband wordt dan vermoed aanwezig te zijn. De werkgever kan in dat geval enkel nog tegenbewijs voeren.
Echter, het vermoeden wordt niet simpelweg aangenomen als er te weinig aanwijzingen zijn voor het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden. In het geval van de schilder was de blootsteling aan de verfdampen te gering geweest. In het geval van de medewerker die aan RSI leed, lieten de deskundigenrapportages te veel onduidelijkheden bestaan over de aard en oorzaken van RSI.
De Hoge Raad wijst er in deze arresten nogmaals op dat de werkgever ook gedeeltelijk aansprakelijk kan zijn als de oorzaak van de schade tevens kan worden toegerekend aan de werknemer. De Hoge Raad noemt roken, genetische aanleg, veroudering en van buiten komende oorzaken als voorbeeld. Aan de werknemer kan weliswaar van de laatste drie oorzaken geen verwijt worden gemaakt, maar deze omstandigheden liggen wel in de “risicosfeer” van de werknemer.