Afgelopen weken verscheen in de media het bericht dat in het kader van de zoektocht naar een oplossing voor de stikstofcrisis gekeken wordt naar de mogelijkheid om agrariërs in de nabijheid van Natura 2000 gebieden te onteigenen. Ook wordt gekeken naar de optie om natuurvergunningen van agrariërs in te trekken. In dit blog gaan wij nader in op de mogelijkheden om de natuurvergunningen in te trekken. In een volgend blog zullen wij ingaan op onteigening.
Het intrekken van reeds verkregen en onherroepelijk geworden vergunningen raakt de rechtszekerheid. Daarom moet daar niet lichtvaardig over worden gedacht. Toch is het niet uitgesloten. Sterker nog, artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming (Wnb) maakt het intrekken van natuurvergunningen mogelijk en verplicht het in sommige gevallen zelfs.
Het intrekken van een natuurvergunning kwam onder andere aan de orde in de Logtsebaan-uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 januari 2021. Deze uitspraak is vooral bekend vanwege de bevestiging van de Afdeling dat bij volledig interne saldering geen vergunningplicht meer geldt. De uitspraak gaat ook over de mogelijkheid een vergunning in te trekken op grond van artikel 5.4 van de Wnb.
Op grond van het eerste lid van artikel 5.4 van de Wnb bestaat een bevoegdheid tot intrekking of wijziging van de vergunning in het geval:
a. de vergunninghouder in strijd handelt met de vergunning(voorschriften);
b. de gegevens op grond waarvan de vergunning is verleend zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
c. de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd met wettelijke voorschriften is verleend;
d. de omstandigheden sinds het tijdstip waarop de vergunning is verleend zodanig zijn gewijzigd, dat deze niet, niet zonder beperkingen of voorwaarden, of onder andere beperkingen of voorwaarden zou zijn verleend, indien deze omstandigheden op het tijdstip waarop de vergunning, onderscheidenlijk ontheffing is verleend zouden hebben bestaan.
Het tweede lid van artikel 5.4 van de Wnb bepaalt dat een vergunning moet worden ingetrokken als dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Met andere woorden; ter uitvoering van de verplichting om passende maatregelen te treffen om (dreigende) verslechtering en/of significante verstoring van Natura 2000 gebieden te voorkomen.
In de Logtsebaan-uitspraak gaat de Afdeling in op het verschil tussen het eerste en tweede lid van artikel 5.4 Wnb.
Het eerste lid voorziet in een bevoegdheid (en dus mogelijkheid) tot intrekking of wijziging. Bij gebruikmaking van die bevoegdheid moeten alle relevante belangen worden afgewogen, waaronder het belang van de rechtszekerheid van de vergunninghouder die beschikt over een onherroepelijke vergunning.
Voor het tweede lid van artikel 5.4 van de Wnb ligt dat wat anders. Als sprake is van een dreigende verslechtering of verstoring met significante gevolgen van een soort of een habitattype waarvoor een Natura 2000 gebied is aangewezen, kan dat leiden tot een verplichting de vergunning in te trekken of te wijzigen.
Het bevoegd gezag kan in dat geval niet volstaan met een afweging van de relevante belangen, maar moet eerst en vooral beoordelen of de intrekking of wijziging van de vergunning nodig is om verslechtering of significante verstoringen te voorkomen. Als intrekking of wijziging van een natuurvergunning kan bijdragen aan het voorkomen van de dreigende achteruitgang van de natuurwaarden, kan dit een passende maatregel zijn in de zin van art. 5.4, tweede lid, Wnb.
Het bevoegd gezag heeft wel beoordelingsruimte bij de keuze van de te treffen passende maatregel. Omdat het bevoegd gezag die ruimte heeft bij de keuze van de passende maatregelen die nodig zijn om verslechtering en verstoringen met significante gevolgen voor natuurwaarden te voorkomen, zal het, als die omstandigheden zich voordoen, moeten beslissen of de intrekking of wijziging van de natuurvergunning als passende maatregel wordt ingezet, dan wel dat andere passende maatregelen (zullen) worden getroffen. Als intrekking of wijziging van de natuurvergunning echter de enige passende maatregel is om de dreigende achteruitgang van natuurwaarden te voorkomen, dan is het bevoegd gezag verplicht dat te doen.
Of de overheid ook daadwerkelijk zal grijpen naar de ingrijpende maatregel van het intrekken van natuurvergunningen valt nog te bezien. Zoals hiervoor uiteen is gezet is het in ieder geval niet onmogelijk.
Heeft u vragen over dit of andere onderwerpen? Neem dan gerust contact met ons op ons team Agrarisch & Grondzaken.
auteurs:
Jasminke Meester
038 4280077
jhmeester@benthemgratama.nl
Esther Wijnne-Oosterhoff